Leendert begint met een dankbaar moment jegens Ellen, die haar persoonlijke geloofsleven open deelt met de gemeente. Hij benadrukt dat geloof en aanbidding kwetsbaar zijn en moed vraagt, omdat je uit jezelf iets deelt dat je persoonlijk beleeft. Vervolgens vertelt hij over een evangelisatie-actie waarin hij en enkele gemeenteleden de straat op gingen om mensen te vertellen van God. Hij erkent dat er een innerlijke spanning is: enerzijds de drang van de geest om het goede nieuws uit te dragen, anderzijds zoveel drempels van lichaam en ziel — vermoeidheid, angst, twijfel — die je ervan weerhouden te handelen.
Daarna legt Leendert de nadruk op Hebreeën 12:1–2, waar Paulus oproept alle ballast en zonde af te werpen en volhardend de wedloop te lopen met de ogen gericht op Jezus, “de leidsman en voleinder van ons geloof”. Hij wijst erop dat in Christus onze geest reeds vernieuwd is, maar dat ziel en lichaam nog vaak strijd ervaren. De uitdaging is dat onze innerlijke bestemming zichtbaar wordt in ons dagelijkse leven: onze keuzes, houding en strijd moeten in overeenstemming gebracht worden met wie we in Christus zijn.
Leendert vergelijkt dit met Paulus’ beeld in 1 Korintiërs 9:24–27 — het christelijk leven is als een wedstrijd waarin men zich in alles beheerst en met doelgerichtheid leeft, niet zomaar willekeurig slaand. Hij stelt de vraag of ons christelijk leven gedreven is door passie of dat we slechts afwachten, uiterlijk gered, innerlijk passief. Vanuit dit contrast bespreekt hij ook de tekst uit Openbaring 3, waarin Jezus uitroept dat hij lauwe gelovigen uit zou “spuwen” — wat Hij gebruikt om te benadrukken dat geloof geen vrijblijvendheid kan kennen.
Leendert haalt 1 Petrus 1:13–16 aan als oproep tot heilig leven: bereid je verstand voor, wees nuchter, leef gehoorzaam en laat je niet meeslepen door oude begeerten. Hij stelt dat onze geest al heilig is door Christus, maar dat het de opgave is dat ziel en lichaam deze positie leren te omarmen. De kern van zijn preek komt in 2 Korintiërs 3:17–18: “wij allen, … worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid”; hierbij gebruikt hij het woord metamorfose om aan te geven dat het om een voortdurende, geleidelijke transformatie gaat. We groeien stukje bij beetje, steeds meer op Jezus gelijk, telkens een stap verder.
Hij illustreert dit met alledaagse voorbeelden — geduld in het verkeer, het leren beheersen van impulsiviteit — om te laten zien dat geestelijke groei niet losstaat van het concrete leven. Ook stelt hij vast dat vasten een krachtig middel kan zijn om het lichaam onder gehoorzaamheid van de geest te brengen, zodat de geestelijke overtuiging ook daadwerkelijk zichtbaar wordt.
Vervolgens gebruikt hij het voorbeeld van Petrus uit Johannes 21: Petrus verloochende Jezus, keerde terug naar zijn oude werk als visser, maar Jezus roept hem opnieuw: “Heb je Mij lief?” Leendert gebruikt dit om ons uit te nodigen opnieuw te kiezen voor Jezus wanneer de passie is afgezwakt, om opnieuw toegewijd te leven. Hij vraagt of wij bereid zijn het doel dat God voor ons heeft — leven als discipel, het evangelie delen — weer op te pakken.
Hij sluit af in gebed, met de bede dat God in ons de stenen zal ontmantelen die genade en vernieuwing blokkeren, dat de gemeente als geheel mag groeien in passie, geloofsmoed en gelijkenis met Jezus. Hij vraagt dat we zichtbaar mogen zijn in onze omgeving, creatief in het delen van het evangelie, en steeds meer mogen groeien “van heerlijkheid tot heerlijkheid”.