God heeft voor ons het Beloofde land klaargelegd. Alleen nemen wij het niet in. Waarom eigenlijk niet ? Menno Colijn legt het uit en gebruikt daarbij onderstaande gedeelten uit de Bijbel.
Zij gingen op weg en verkenden het land, van de woestijn Zin tot Rehob, bij Lebo-Hamath. Zij gingen het Zuiderland in en kwamen tot aan Hebron, en daar woonden Ahiman, Sesai en Talmai, nakomelingen van Enak. Hebron nu was zeven jaar eerder gebouwd dan Zoan in Egypte.
Numeri 13:21-33
Daarna kwamen zij aan in het dal Eskol en sneden daar een rank af met één tros druiven, die zij met zijn tweeën aan een draagstok moesten dragen. Ook namen zij wat granaatappels en wat vijgen mee. Die plaats noemde men het dal Eskol vanwege de tros die de Israëlieten daar afgesneden hadden.
Daarna keerden zij terug van het verkennen van het land, na verloop van veertig dagen.
Zij gingen op weg en kwamen bij Mozes en bij Aäron, en bij heel de gemeenschap van de Israëlieten, in de woestijn Paran, bij Kades. En zij brachten aan hen en heel de gemeenschap verslag uit en toonden hun de vruchten van het land. Zij vertelden het Mozes en zeiden: Wij zijn in dat land gekomen waarheen u ons gestuurd hebt, en werkelijk, het vloeit over van melk en honing, en dit is zijn vrucht.
Het volk echter dat in dat land woont, is sterk, de steden zijn versterkt en heel groot, en ook hebben wij daar nakomelingen van Enak gezien.
In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland wonen de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten.
Toen bracht Kaleb het volk tegenover Mozes tot bedaren, en zei: Laten wij vrijmoedig optrekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren.
Maar de mannen die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want het is sterker dan wij.
En zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat wij in het midden daarvan gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte.
Wij hebben er ook reuzen gezien, nakomelingen van Enak, afkomstig van de reuzen. Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen.
Toen begon heel de gemeenschap luid te weeklagen en bleef het volk in die nacht luid jammeren.
Numeri 14:1-11
Al de Israëlieten morden tegen Mozes en tegen Aäron. Heel de gemeenschap zei tegen hen: Waren wij maar in het land Egypte of in deze woestijn gestorven! Waren wij maar gestorven!
Waarom brengt de HEERE ons dan naar dit land, zodat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kleine kinderen tot prooi worden van de vijand? Zou het niet beter voor ons zijn naar Egypte terug te keren?
En zij zeiden tegen elkaar: Laten wij een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren!
Toen wierpen Mozes en Aäron zich met hun gezicht ter aarde, voor heel de verzamelde gemeenschap van de Israëlieten.
En Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van hen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren, en zeiden tegen heel de gemeenschap van de Israëlieten: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een bijzonder goed land.
Als de HEERE ons genegen is, zal Hij ons in dat land brengen en zal Hij het ons geven, een land dat overvloeit van melk en honing.
Alleen, kom tegen de HEERE niet in opstand, en u, wees niet bevreesd voor de bevolking van het land, want zij zijn ons tot voedsel, hun schaduw is van hen geweken, en de HEERE is met ons. Wees niet bevreesd voor hen!
Toen zei heel de gemeenschap dat men hen met stenen moest stenigen. Maar de heerlijkheid van de HEERE verscheen in de tent van ontmoeting, voor al de Israëlieten.
En de HEERE zei tegen Mozes: Hoelang zal dit volk Mij nog verwerpen? En hoelang zullen zij niet in Mij geloven, ondanks al de tekenen die Ik in het midden van hen gedaan heb?