De preek van Menno met de titel “Wees heilig want ik ben heilig” richt zich op de uitdagingen en misvattingen die gelovigen ervaren rondom het concept van heiligheid. Menno begint met een persoonlijke anekdote over zijn worsteling met het thema heiligheid, en hoe hij al sinds zijn jeugd hiermee bezig is. Hij deelt ervaringen van anderen die ook worstelen met het gevoel of ze wel goed genoeg zijn voor God.
Menno benadrukt dat heiligheid vaak gezien wordt als een last, iets dat men moet bereiken door een reeks van religieuze daden en perfect gedrag. Hij beschrijft gesprekken met verschillende mensen die teleurgesteld zijn in de kerk en de verwachtingen die hen worden opgelegd. Hij vertelt over een vrouw die moeite heeft met de vele regels en verwachtingen van religie, en een man die ondanks zijn moeilijke verleden en zijn homoseksualiteit, zijn leven met God probeert te leven.
Menno leest uit 1 Petrus 1 en 2, waar staat dat gelovigen een uitverkoren geslacht en een heilig volk zijn. Hij legt uit dat heiligheid betekent dat je apart gezet bent door God en niet per se perfect hoeft te zijn. Hij verwijst naar Exodus 29, waar Aaron en zijn zonen worden geheiligd door rituelen, en benadrukt dat het de aanwezigheid en heerlijkheid van God is die mensen heilig maakt, niet hun eigen daden.
De kern van Menno’s boodschap is dat heiligheid niet iets is dat we moeten bereiken door perfecte naleving van regels, maar iets dat voortkomt uit onze relatie met God. Hij moedigt de luisteraars aan om in de nabijheid van God te komen en zich door Hem te laten heiligen. Heiligheid komt voort uit wie je bent in relatie tot God, niet uit wat je doet.
Hij sluit af met een herinnering aan de visie van Petrus in Handelingen, waar God duidelijk maakt dat wat Hij gereinigd heeft, niet onheilig mag worden genoemd. Menno benadrukt dat dit geldt voor alle gelovigen: door het bloed van Jezus zijn zij gereinigd en heilig in de ogen van God.